Harmke Jans Moorlag (62), weduwe van Geert Pieters Aikema, wordt in de nacht van dinsdag op woensdag 13 maart 1878 in haar herberg in Middelstum vermoord door Ferdinand Heun uit Usquert. Heun wordt opgepakt en tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij overlijdt in 1899 in de gevangenis.
Het Leidsch Dagblad schrijft hierover op 18 maart 1878:
‘Moord te Middelstum.
Omtrent de moord te Middelstum wordt nog het volgende gemeld: Het eerste onderzoek werd reeds in den vroegen ochtend van Woensdag ingesteld door den brigadier der rijksveldwacht Ettema te Onderdendam. Daaruit bleek, dat ‘s avonds te voren zich twee personen bij de verslagene in hare herberg hadden opgehouden: een goeder naam en faam bekend staand ingezetene van Middelstum, koperslager, en een dezen onbekend persoon, die in de loop van den avond te kennen had gegeven, dat hij arbeider te Usquert was. Toen de koperslager al vrij laat, na tienen, aanstalten maakte om naar huis te gaan, merkte hij op, dat het voor den ander ook zowat tijd zou worden om op te stappen, daar hij nog eene heele wandeling had; waarop deze zeide, dat hij geen haast had, omdat hij morgen toch niet werkte. De koperslager vertrok.
De zoon van de vermoorde, die vlak naast haar woont en postbode is op Appingedam, verwonderde zich zeer toen hij, tehuis komende, de deur van de woning zijner moeder zag aanstaan en nog licht branden. Het was toen ongeveer 2 uren ‘s nachts. Hij ging zien wat de oorzaak daarvan was en een ontzettend schouwspel deed hem het bloed in de aderen verstijven. Daar lag het levenlooze lichaam van zijne moeder, badend in bloed, verschrikkelijk verminkt, te ijselijk om te beschrijven. Veel van het weinige, dat de weduwe bezat was geroofd. Zelfs de gouden stiften van het oorijzer waren er uitgerukt, de zak, dien zij droeg, van haar lichaam gescheurd, het kabinet opengebroken en zoo goed als leeggeplunderd; een pak manskleeren, die ze van een harer zonen, die in Oost-Indischen dienst was, in bewaring had, meegenomen. Doch de schat der weduwe, een geldsom van ongeveer ƒ 200, was aan de aandacht der booswicht ontsnapt.
Des middags kwam het gerecht uit Groningen, vergezeld van twee geneesheeren. de heeren Sormani en Folkertsma, te Middelstum aan, om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Na verhoor van verschillende personen, na plaatselijke opneming en schouwing van het lijk door de geneesheeren, waaruit bleek, dat de overledene zou zijn gestorven ten gevolge van haar toegebrachte verwondingen, waaronder eene doorsnijding van den strot, vertrok het gerecht naar Usquert, vergezeld door den koperslager.
Uit de ingewonnen informatie, afgelegde verklaringen en het gedaan onderzoek bleek, dat er een moord had plaats gehad, dat de diefstal alleen kon zijn gepleegd door iemand, die goed bekend was met verschillende omstandigheden en eigenaardigheden van de verslagene en dat een zekere Ferdinand Heun, gepensioneerd Oost-Indisch militair, thans arbeider te Usquert, vroeger als kostganger bij haar tehuis was geweest. Niemand had den avond te voren Heun gezien en de koperslager kende hem niet, doch had hij bij zijn verhoor voor den rechter van instructie medegedeeld bijzonderheden in kleeding en voorkomen, die hij bij den onbekende van den vorigen avond had opgemerkt.
Te Usquert in de woning van Heun aangekomen, vond men eerst zijne vrouw, die verklaarde, dat haar man van den vorigen avond zeven uren af met de koorts te bed lag. Een onderzoek bracht aan het licht, dat de man geheel gekleed te bed lag en zijne kleeding hier en daar bloedsporen droeg; ook had hij verwondingen. De bloedsporen zouden voortspruiten uit eene snede, door hem zelve aan zijne vingers toegebracht. De verklaringen omtrent het voorkomen en de kleeding van den onbekende, door den koperslager gegeven, pasten, zonder eenige uitzondering, op Heun; ook de pijp die gevonden werd, was geheel gelijk aan die, waaruit de onbekende den vorigen avond bij de vermoorde zou gerookt hebben. De koperslager verklaarde, dat Heun dezelfde persoon was, die den vorige avond met hem bij de verslagene was geweest en er na zijn vertrek nog was gebleven. Niettegenstaande alle ontkentenis van Heun werd bevel tot zijne inhechtenisneming verleend. De rechter van instructie en de verdere rechterlijke ambtenaren moesten echter vertrekken zonder een spoor van het geroofde te hebben gevonden. De gemeente-veldwachter echter was gelukkiger en vond onderscheidene der gestolen voorwerpen, die in de grond begraven waren. Daarop bekende de vrouw, dat haar man ‘s nachts was tehuis gekomen en haar onder verschrikkelijke bedreigingen gelast had, voorwerpen die hij had medegebracht te begraven, en als iemand naar hem vroeg te zeggen, dat hij ‘s avonds te zeven uren met koorts naar bed was gegaan. Dit bericht bereikte het gerecht op de terugreis naar Groningen en onmiddellijk werd den deurwaarder Mekel last gegeven om ‘s nachts de vrouw van Heun en den veldwachter van Usquert voor den rechter van instructie te dagvaarden.
Van de eene zijde deelt men over deze vreeselijke geschiedenis nog het volgende mede: Ferdinand Heun had den bewuste avond bij Harmke Moorlag, weduwe G. Aikema, te Middelstum, uit oude kennis, een uurtje doorgebracht. Vóór zijn vertrek had de vrouw hem nog iets te eten gegeven. Dit schijnt hem echter niet voldoende te zijn geweest; de zucht naar geld kwam bij hem boven. Hij nam het besluit de weduwe te vermoorden, ‘t geen hij op de gruwelijkste wijze uitvoerde. Toen men het hem na zijne arrestatie in Middelstum kwam, kostte het aan de dienaars van het gerecht veel moeite hem tegen de aanvallen der woedende menigte te beschermen.
Gistermiddag heeft hij voor den officier van justitie een volledige bekentenis van zijne misdaad afgelegd. Hij moet bekend hebben, dat hij naar de weduwe Aikema was gegaan met het doel zijn horloge te verpanden. Deze had hem daarvoor evenwel niet de gevraagde drie rijksdaalders willen geven. Later hadden zij twist gekregen over het aantal borrels, dat hij had gedronken. Terwijl de vrouw hem er tien in rekening wilde brengen, beweerde hij er slechts vier te hebben gehad. Hij viel toen met een pennemes op haar aan en bracht haar daarmede verschillende wonden in het gelaat toe. Het pennemes brak evenwel af. Nu nam hij een scheermes, dat hij bij zich had, en voleindigde daarmede zijne gruweldaad. Na zich van eenig geld en eenige voorwerpen van waarde te hebben meestergemaakt, verliet hij de woning.’
Bronnen:
|